JAPANSE MEEUWEN KOPPELEN Het samenstellen van de kweekkoppels is een zaak die met overleg en inzicht moet gebeuren. Ideaal is natuurlijk wanneer we kunnen uitgaan van vogels waarvan de afstamming ons goed bekend is. Dit kan zowel zelf gekweekt materiaal zijn als vogels van een doorgekweekte lijn. Maar ook als u zich Japanse Meeuwen heeft aangeschaft, waarvan het erfelijke vermogen u niet volledig bekend is, zal het van belang blijken te zijn toch enige regels in acht te nemen. Er kan immers niet beter geoogst worden dan gezaaid. Wanneer men reeds enkele jaren een bepaalde kleurslag heeft gekweekt, zonder al te veel nieuw bloed in te brengen, dan weet men vaak welke vogels welke goede eigenschappen vererven. Men zou hier in feite kunnen spreken van bloedverwanten, aangezien vele vogels met een bepaald kenmerk nauw verwant zijn. Laten we de zwartbruine kleurslag nemen om een voorbeeld duidelijk te maken. Stel dat we in het verleden een bepaalde zwartbruine voor de kweek ingezet hebben omdat deze een prachtig formaat had. In de loop van de jaren hebben we van de jongen er enige aangehouden met diezelfde goede eigenschappen. Hebben we deze nakomelingen nu (min of meer) aan elkaar verwant gekoppeld dan zal het percentage jongen van groot formaat duidelijk de hoogte zijn ingegaan. Uiteindelijk zouden we nog enkel kanjers van zwartbruine kweken ware het niet dat nog heel wat andere kwaliteiten in het oog gehouden moeten worden. Dit verhaaltje gaat op voor iedere goede eigenschap, hetzij kleur, tekening, enz... maar ook voor de minder goede. In het voorgaande voorbeeld had het ook meteen fout kunnen gaan. Want het is niet steeds zo dat uit de combinatie van een grote met een kleine vogel hoofdzakelijk grote vogels gekweekt worden. Welke jongen men kweekt zal afhangen van het bezitten van de eigenschap die domineert t.o.v. deze van de partner. Na het kweekseizoen kunnen we onze kweekvogels gaan selecteren op het vermogen om één of meerdere goede eigenschappen op een dominante manier door te vererven. Bijvoorbeeld een Japanse Meeuw die een goede tekening doorvererft onafhankelijk van deze van de partner wordt aangehouden evenals de jongen hieruit met deze eigenschap. Van deze jongen verwachten we immers dat deze op hun beurt deze eigenschap aan hun nageslacht zullen doorgeven. Zo zullen we aanvankelijk over enkele lijnen beschikken welke in minstens één maar liefst meerdere eigenschappen uitblinken. De eigenschappen waarop ze minder goed presteren mogen echter niet slecht te noemen zijn. In de daarop volgende jaren zullen we deze lijnen onderling gaan kruisen met de bedoeling steeds meer goede en dominante kenmerken in éénzelfde vogel samen te brengen. Zo kunnen we onze Japanse Meeuw van zeer goed formaat, maar misschien iets minder van tekening, paren aan een vogel komende uit een lijn met een zeer goede tekening maar met een minder formaat.
Aangezien we er mogen van uitgaan dat elk van deze vogels goede eigenschappen dominant vererft, hebben we een goede hoop op een aanzienlijk aantal jongen waarbij deze eigenschappen voorkomen. Bovendien is de kans zeer reëel dat we nu over vogels kunnen beschikken welke het vermogen hebben om beide goede kenmerken op een dominante manier door te geven. In theorie blijkt alles zeer eenvoudig te zijn, maar in de praktijk gaat het echter heel wat moeilijker. Er zijn immers tal van factoren waarop we moeten letten. Vooral met het inbrengen van vers bloed is het gevaar niet denkbeeldig dat wat we na jaren hebben opgebouwd onbewust teniet gedaan wordt. Een dergelijke vogel kan immers een minder goede eigenschap bezitten welke in het nageslacht dominanter blijkt te zijn dan onze goede eigenschappen. Belangrijk is dus, wanneer we vogels aanschaffen, ons te wenden tot een kweker die in deze kleurslag een goede stam opgebouwd heeft en die ons de afstamming en de ouders kan tonen. Bij de inbreng van nieuw bloed kan men ook verdoken minder goede eigenschappen inbrengen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren met de tekening. Uit een vogel die we speciaal aangekocht hebben om de kleur te verbeteren willen we beslist enkele jongen overhouden omdat deze ook goed van kleur zijn. Op zo'n moment gaan we gemakkelijk meer belang hechten aan de kleur dan aan de tekening die misschien aan het vervagen gaat. Zo winnen we misschien een beetje aan de ene kant maar als we aan de andere kant wat verliezen komen we geen stap verder. Gericht kweken is zoiets als een weegschaal waarbij het erop aan komt jaar na jaar aan de zwakste kant wat gewicht (kwaliteit) bij te voegen. Als U echter start met veel nieuw materiaal dan moet u er toch op letten van naast enkele goede tentoonstellingsvogels, die meteen in het oog springen, ook enige kweekvogels aan te schaffen. TT-vogels zijn deze welke voor alle eigenschappen voldoende tot goed scoren. Maar om hierin de kwaliteit nog te kunnen verbeteren heeft u ook vogels nodig die voor een bepaald kenmerk uitblinken, maar op een ander licht gestraft worden. Deze laatste zijn dan typische kweekvogels, die door iedere ernstige kweker zeer gewaardeerd worden. U zou immers al veel geluk moeten hebben om uit twee gelijkwaardige TT-vogels nog veel betere jongen te kweken. Uit bovenstaande mag dus duidelijk blijken dat ook de kweek van Japanse Meeuwen volgens een min of meer vooropgezette planning moet gebeuren. . Het allerbelangrijkste is uw vogels door en door te kennen zodat u naar de komende resultaten niet volledig in het duister moet tasten. Dit laatste zal u bovendien meer voldoening geven in uw hobby. Edwin Gilson
© copyright BNEC  ALLE TEKSTEN OP DEZE SITE VALLEN ONDER HET AUTEURSRECHT ELKE REPRODUCTIE IS VERBODEN ZONDER VOORAFGAANDE EN SCHRIFTELIJKE TOELATING VAN DE AUTEUR
TERUG TERUG